Deze vrijdagmiddag vlieg ik een open raam van een middenbouw binnen, ergens in een bocht van de Maas. Meyra trekt het kozijn weer achter me dicht en plaatst de windhaak in het eerste oog. De open kier laat de zoete lentelucht de klas instromen. Meyra wrijft een gitzwarte krul van haar voorhoofd en schuift met haar rug tegen ribbels in de verwarming omlaag tot de billen op de grond. Ze duikt weer in haar boek. Ik zie dat ze de laatste bladzijde omslaat. Om haar heen zoemen zo’n vijfentwintig kinderlijven als bijen door een korf. Trefzekere potloodpunten dansen om en tussen spoorlijnen door met dezelfde precisie als sloffenvoeten om kleedjes heen. Lichte stemmen in alle kleuren drijven als bijna doorzichtige wolkjes voorbij.
Centraal in deze klas staat een lage tafel met zwart satijnen kleed erom. In de lichtbundel van het groene glazen bureaulampje erbovenop zie ik links een bijna voltooide trinoom. Haar hoekige vormen spiegelen kronkelig in de plooien van de glimmende ondergrond. Rechts, helemaal alleen, staat het laatste blokje, de gele kubus.
Ik hoor het geluid van het boek dat dichtgeslagen wordt. Een zucht wind van een wat donkere kleur golft door de klas. Alles dat beweegt komt tot stroef tot stilstand. Potloden worden neergelegd, sommen gepauzeerd. De klep van een verdwaalde laptop landt op het toetsenbord.Alle voelsprieten draaien naar de net nog lezende klasgenoot onder het raam.
Meyra klemt haar boek tussen kin en borst, plaatst dan haar handen naast haar paars bebloemde rok op de grond en schuift vanuit haar knieƫn tegen de verwarming omhoog. De rok is lang en omsluiert haar voeten. Zo glijdt ze sierlijk naar de zwarte satijnen zee. Ze knielt er in kleermakerszit naast en plaatst de gele kubus in haar opengevouwen rechterhand. De toverspreuk is uitgesproken. Alle anderen schuiven geruisloos uit hun stoelen naar de grond, tot om haar heen een kring van van vijfentwintig kinderen is gevormd. Geen leerkracht te zien.
Jongens, spreekt een Aziatisch ogende jongen met leiderschap in zijn ogen, dit is het moment van vreugde en verdriet.Vreugde omdat de laatste kubus geplaatst kan worden, verdriet met dezelfde reden. In ons onderzoek, hier in de ontdektuin van klas c, hebben we onszelf overtroefd.
Degelijke taal voor zo’n jong kind, vind ik. De magische stilte verklapt dat iedereen precies weet waar het hier over gaat.
Meyra ga je gang, spreekt de jongen.
Meyra bukt leunend op haar linkerarm voorover en plaatst met rechts de gele kubus in het open geelgekleurde hoekstuk van de trinoom. Kinderen wapperen met hun vingers als bij een dovenapplaus. Een traan rolt ergens omlaag. Handen vinden elkaar en strengelen ineen. Meyra herneemt haar plek in de kring.
We zijn op reis gegaan, zegt Meyra, een hele week lang. En elke keer als het iemand niet lukte om in het werk opnieuw een begin te vinden, werd een blokje geplaatst. Dan schoten we te hulp en bijna altijd vonden we weer een nieuwe lus.
Een sommenkaart werd ondersteboven gedraaid en optellen werd aftrekken. Een dictee kon opnieuw omdat enkelvoud meervoud werd. Een werkstuk werd een lied, een toneelstuk uitgebeeld in klei. Zo hielden we elkaar aan de gang en meestal kon de kubus of het prisma weer uit het bouwsel.
We hebben deze week oneindig gewerkt. Wat een geluk. Nu liggen alle 27 blokjes op hun plaats en is onze trinoom compleet. Dat is jammer, mijn boek is uit.Tot aan de kaft. Ik kan er geen bladzijde bij verzinnen. Het was zo mooi, zo triest soms, ik zou niet durven.
Sommige hoofden kantelen naar voren, vingers plukken aan wollen sokken. Het is stil.
Lees het ons voor, roept een blond meisje waarbij haar mond breder dan haar wangen krult, we hebben nog een uur.
Meyra pakt het boek van haar schoot en opent de kaft. Die gitzwarte krul weer naar rechts, een flinke hap lucht.
Er was eens een….