Het weerbericht is niet voor jonge kinderen. Weer of onweer, buiten is buiten. Dat het plenst drukt geen enkele pret. Vandaag gaan we dus gewoon naar buiten, we hebben ons zo verheugd op de kosmische wandeling. We gaan op jacht naar grond. We hijsen ons in regenpakken en stappen in kaplaarzen door de druilerige polder rond het schoolgebouw. Met scheppen nemen we happen uit de bodem en brengen die in emmers mee terug het lokaal in. Alsof het een banket is, zo storten de middenbouwers zich op de schatten op de met plastic ingepakte groepstafel. Het plakt meester, het is klei. We boetseren vormen uit het land waarop we wonen, het Hollandse land. Als ik die middag de handen schud zie ik donkere randen onder de nagels.
Nu is dan ook eindelijk de tijd gekomen om een prachtig werkje dat ik tijdens een stage zag te introduceren. Lang geleden alweer, bij meester Han. Hij zong droevige liederen met de kinderen rondom zijn piano. Die stond gewoon in zijn groep. Op een dienblaadje zet ik vier glazen potjes waarin ik de belangrijkste grondsoorten van Nederland schepte: turf, klei, zand en löss. De vader van Fien heeft dat voor ons geregeld, hij bestiert een bomenkwekerij aan de rand van ons dorp. Elke potje zijn eigen kleur bruin, van donker naar licht.
De volgende ochtend laat ik op de grote kaart van Nederland zien waar deze grondsoorten in ons land te vinden zijn. Ik vertel hoe de landschappen zijn ontstaan en wat het effect is van de grondsoorten op plantengroei en dieren. Op de aandachtstafel ligt naast het dienblad met de potjes een stapeltje met lege A5-landkaarten van Nederland. Kinderen kunnen de kaart met lijm bestrijken en dan op de goede plek de verschillende grondsoorten strooien. Op losse stroken schrijven ze de namen en plakken die erbij. De gedroogde kaarten lijsten we in. Aan het einde van de middag hangen er al negen aan de muur.
Bij het hek van het plein schud ik de handen van de kinderen. Ik mis Björn. Terug in de klas staat hij bij de aandachtstafel. Björn is een wat gedrongen jongetje, zijn veel te grote tuinbroek hangt wat rommelig in plooien omlaag. Ik stap dichterbij. Björn laat uit een glazen potje een smal straaltje löss in zijn rechterhand glijden. Hij zet het potje weer neer. Dan, alsof hij zijn handen ermee wast, laat hij de fijne korrels in zijn handen dansen. Meester, zegt hij en kijkt me aan, ik vind dit zand zo fijn voelen. Het is zo zacht. Ik lach. En ik vind zijn naam zo mooi, löss. Net als bij mij die puntjes op de ö. Morgen ga ik woorden zoeken die ook zo gaan. Ik voel dat ik moet glimlachen. Dat is mooi.
En later meester, later als ik groot ben. Björn laat een stilte vallen.
Ja, Björn?
Later als ik groot ben, ga ik in Limburg wonen. Dan woon ik erbovenop.