Door beeldende vorming procesgericht in te zetten, leren kinderen naast de materialen ook zichzelf te ontdekken. Deze zelfontdekking zorgt er voor dat kinderen een stukje van zichzelf in het werk durven en leren leggen. Ze ervaren welke technieken en materialen voor hen passend zijn bij verschillende emoties die ze voelen. Ze hebben de vrijheid nodig om eigen gedachten en ideeën in het werk te stoppen, waardoor hun werk autonoom en authentiek wordt.
Om tot die autonomie te komen, is er een logische opbouw in aanbiedingen nodig – die aansluit op de perioden van groei. Zo kan beeldende vorming op een zinvolle manier bijdragen aan de persoonlijke groei van kinderen.
In de onderbouw zijn de aanbiedingen gericht op het experimenteren met en ontdekken van de materialen. Experimenteren kan eindeloos herhaald worden omdat zo alle mogelijkheden van een materiaal ontdekt worden. Ontdekkers (3-6 jaar) gaan bewust op zoek naar indrukken en doen dit met al hun zintuigen. Het kind wil zelf ervaren en leert door te imiteren en herhalen (Pelgrom, 2021, p.43-46). Wanneer een kind de materialen leert kennen, kan het een eigen stijl gaan toepassen. Die eigen stijl begint het bewuster te zoeken vanaf de middenbouw. Kinderen maken keuzes over hoe ze hun werk willen vormgeven en welke technieken ze prettig vinden om te gebruiken. Ook kunnen ze al beginnen met na te denken waarom ze een bepaalde vorm of kleur gebruiken. Verkenners (6-9 jaar) hebben behoeften aan begrip. Ze leren te begrijpen welke kleuren bij hun emoties passen, welke gevoelens bepaalde materialen bij hen oproepen, etc. Verbanden tussen hun werk en de wereld om hen heen worden zichtbaar (Pelgrom, 2021, p.46-48). Hoewel de leerkracht aanwezig is als begeleider en inspiratiebron, heeft elk kind de vrijheid om eigen creatieve oplossingen te bedenken. In de bovenbouw is al een basis gelegd van technieken en vaardigheden en kunnen de kinderen steeds meer creëren vanuit eigen ideeën en emoties, ze passen hun kennis toe. Ze leren hun eigen stijl in te zetten en herkennen. Zelfexpressie komt in deze fase centraal te staan. Waar het in de vorige fasen vooral ging om het leren kennen van zichzelf, materialen en het experimenteren met vormen en kleuren, gaat het nu om het vertalen van persoonlijke gedachten en gevoelens in visuele, tastbare werken. Wetenschappers (9 tot 12 jaar) zetten vormen, kleuren en materialen bewust in, kunnen met afstand naar hun werk kijken en zo verwoorden wat ze in hun werk hebben gestopt. Ze willen begrijpen en redeneren (Pelgrom, 2021, p.49-50). Kinderen leren hoe ze een idee tot schets kunnen ontwikkelen en uitwerken tot een volwaardig eindproduct, terwijl ze tegelijkertijd blijven openstaan voor aanpassingen en nieuwe ideeën.
Kunstwerk als spiegel van jezelf
Een ander belangrijk element voor procesgericht werken is reflectie. Dit is bij alle fases toe te passen. Kinderen worden aangemoedigd om na te denken over hun werk en hun keuzes. Je neemt als leerkracht een open houding aan en stelt vragen die de kinderen aan het denken zetten. Door de juiste vragen, kun je de ontdekkingen van het kind ondersteunen (Hendriksen en Pelgrom, 2014, p. 87-88). Wat vonden ze fijn of niet fijn? Wat heeft ze verwonderd tijdens het maken? Waar zijn ze nieuwsgierig naar geworden? Waarom hebben ze bepaalde kleuren, materialen of vormen gekozen? Wat willen ze met hun werk uitdrukken? De eerste keer dat ik een aanbieding met vilten aan de middenbouw gaf, zorgde dat voor veel inzicht en verwondering. Voor het ene kind was werken met natte handen, sop van zeep en de pluizige wol een fijne ervaring, terwijl het een ander kind een akelig gevoel gaf. Door na de opdracht reflecterende vragen te stellen over de ervaringen, gaf het ons inzicht in het waarom. Het warme water op mijn handen gaf mij rust, was één van de reacties van de kinderen. Door op zo’n moment de verdieping in te gaan met gedane observaties, kun je het kind inzicht geven in zichzelf. Ik zag dat je aandacht volledig bij je werk lag en je niet afgeleid werd door wat er bij de rest van de klas gebeurde, zorgde voor het inzicht: de wrijving van warm sop en de zachte wol in mijn handen, geeft mij focus en rust in mijn hoofd. Deze vorm van reflectie is zowel voor, tijdens als na het beeldend werken in te zetten. Het helpt hen, naast het ontwikkelen van hun technische vaardigheden, om op een dieper niveau met hun werk bezig te zijn. Zo leren ze niet alleen naar ‘kunst’ te kijken, ze kijken ook naar zichzelf (en de ander). Dat is precies waar het montessorionderwijs en beeldende vorming elkaar raken: kinderen de ruimte geven om te ontdekken wie ze zijn en wat ze willen creëren.
Ontdekking
Beeldende vorming past perfect binnen de Montessori visie doordat de nadruk op procesgericht werken, experimenteren en autonomie ligt. Het is niet alleen een losstaand vak, beeldende vorming is een integraal onderdeel van de holistische ontwikkeling van het kind. Iedere fase vraagt om een andere manier van aanbieden. Kinderen krijgen de kans om nieuwe materialen en technieken te ontdekken en worden uitgedaagd tot reflectie. Ze leren anders te kijken naar kunst en naar zichzelf en kunnen vanuit gevoel een werk creëren. Ze krijgen de kans om een eigen stijl te ontwikkelen in hun werk. Ze leren dat er geen ‘juiste’ of ‘foute’ manier is om iets te maken en dat hun werk uniek en waardevol is omdat het een stukje van henzelf weergeeft. Zo zorgt beeldende vorming niet alleen voor creatieve groei, het is een essentieel onderdeel voor de algehele persoonlijke ontwikkeling van een kind.
Lotte Cohen
Bronnenlijst
Hendriksen, J. & Pelgrom, E. (2014). En nú: Montessori! (2e druk). AVE.IK
Pelgrom, E. (2021). Altijd en Overal Montessori (2e druk). AVE.IK